‘Je moet als lector extra hard lopen’

Het is alweer vijftien jaar geleden dat de eerste lectoren opdoken aan de hogescholen. Vijftien jaar waarin zij onderzoek moesten verrichten én hun nut moesten bewijzen. Zijn ze daarin geslaagd? Een driedubbel-interview.

De samenwerking tussen onderzoek en onderwijs wil nog steeds niet echt vlotten, zo lijkt het. Het onderzoek lijkt de aansluiting vaak niet te vinden.

André Mulder: ‘Als het gaat om kwalitatief goed onderzoek, dat ook goed is voor het onderwijs, dan moeten we een hele keten goed bewaken. Van de formulering van de onderzoeksvraag naar de uitvoering, en vervolgens het terugvoeren van de resultaten naar het werkveld én de opleiding. Daar zitten vaak zwakke schakels tussen. Een te academische vraagstelling sluit niet aan bij de praktijk op de werkvloer. In de uitvoering moeten je de studenten mee zien te krijgen, er moeten uren vrijgemaakt op de hogeschool en in het werkveld – dat kan allemaal heel lastig zijn. En dan de vraag: hoe zorg ik ervoor dat wat ik gevonden heb, in die opleiding terechtkomt. Dat vraagt een goede band tussen de lector en de opleiding – en die is soms zwak of zelfs niet aanwezig. Voor een goed resultaat moet die hele keten op orde zijn.’

Birgit Pfeifer: ‘Wat we op Windesheim doen is praktijkgericht onderzoek. Dit is aparte tak van sport. Wat me verbaasd is dat we op Windesheim niet eens gezamenlijk hebben vastgesteld wanneer een onderzoek het bachelorniveau heeft. Iedere opleiding is heel erg gaan nadenken over “hoe doen we dat nou” en heeft zijn eigen antwoord geformuleerd. Terwijl we veel sterker zouden staan, óók tijdens de accreditatie, als we daar een gezamenlijke visie op hadden. Dan zouden we ook veel beter kunnen samenwerken.’

Mulder: ‘Dat klopt. Er wordt door lectoren al jaren gepraat over gemeenschappelijke onderzoekslijnen, maar het komt niet van de grond.’

Pfeifer: ‘De visie ontbreekt. Ik ga binnenkort  promoveren op de existentiële dimensie bij jongeren, en welke factoren daarbij kunnen leiden tot radicalisering, en het aanhangen van extreme ideologieën.   En in het bijzonder school shootings Daar heeft Windesheim tijd en geld in geïnvesteerd; ik heb om te promoveren stimuleringsgelden gehad en heb er veel tijd en energie aan besteed – nu ik bijna klaar ben is het onzeker of ik nog iets met mijn kennis voor Windesheim kan betekenen  Alie Weerman is vorig jaar gepromoveerd op de existentiële dimensie in de verslavingszorg. Cum laude. Daar kunnen we als Windesheim trots op zijn. We staan nu samen voor de vraag: hoe kunnen we aansluiting vinden bij lectoraten, zodat onze expertise binnen Windesheim benut wordt. Daar heeft Windesheim niet van tevoren over nagedacht. Promoveren mag voor de hogeschool geen doel op zich zijn. We hebben veel expertise in huis die zo, zeg maar, in de lucht blijft hangen. Dit is echte verspilling van kapitaal. Ik maak me daar zorgen om.’

 

De hogeschool heeft geen beleid, maar ook niet echt zicht op wat er allemaal aan onderzoek gebeurt…

Nicolette Schipper-van Veldhoven: ‘Wat mij opviel toen ik hier kwam – ik heb vroeger ook aan de Universiteit Utrecht gewerkt – was dat een lector een moeilijke taak heeft. Ik dacht dat lectoren, net als hoogleraren op de universiteit, de onderzoekslijnen kunnen bepalen. Maar ik zag dat er losse hhd’s rondlopen, die promoties doen maar niet betrokken zijn bij een lectoraat. Binnen mijn onderzoek zit ik in het kenniscentrum bewegen en educatie; dat lijkt een aparte wereld van de opleiding bewegen, de CALO. Die kan hele andere doelstellingen formuleren.  Hetzelfde zie je bij de educatieve opleidingen. Docenten mogen hier, zo lijkt het, hun eigen functie invullen; ze vormen zelfsturende teams. Dus dan denkt iedereen: ik ga doen wat bij mij past en wat ik leuk vind. Die koppeling van het onderzoek aan het onderwijs, en van beide aan de beroepspraktijk, moet veel hechter. Maar ik begrijp wel hoe dat zo gekomen is. Aan de universiteit ontstond het onderwijs uit het onderzoek. Aan de hogescholen had je éérst het onderwijs, en daar moeten we het onderzoek nu inbrengen. Dat is lastig en ook een mooie uitdaging.

 

De lector voert vaak een eenzame strijd, zo lijkt het…

Pfeifer: ‘Wat ik nog steeds niet begrijp is het opheffen van het lectoraat veiligheid en sociale cohesie, van Jaap Timmer. Dit thema is relevanter dan ooit! De directeur van het domein kon blijkbaar zeggen: dat past niet meer bij ons, we stoppen ermee. Maar het is voor de hogeschool natuurlijk een heel belangrijk onderwerp. Waar hoort de beslissing dan te liggen? Had het college niet kunnen zeggen: we plaatsen het ergens anders?  Ik hoor de laatste tijd: we dare, we share, we care. Dat ‘dare’ dat zie ik nog niet zo. En wat betreft dat share… juist het delen van kennis, daar hebben we niet eens een podium voor. Ik weet van een aantal mensen wat ze doen; van veel anderen zou ik het niet weten.’

Schipper-van Veldhoven: ‘Lectoren worden overvraagd in strategisch bewustzijn. Binnen de sector sport en bewegen wordt veel en goed onderzoek georganiseerd, bestaat er een nationale kennisagenda sport en bewegen. Daar wil ik in meegaan. Dan is er het kenniscentrum dat niet alleen contact moet opbouwen met bewegen maar ook educatie, ook zij kennen een onderzoeksstrategie. En ook met Windesheim als hogeschool is profilering gewenst. Waar liggen dan de prioriteiten? Als onderzoeker moet ik vooral credentials opbouwen in de sportwereld, in het onderwijs én ik moet publiceren. En ik heb maar een beperkt aantal uren.’

Mulder: ‘Door die “weeffout” uit het verleden moet je als lector extra hard lopen. Je moet in commissies gaan zitten, ervoor zorgen dat ze je kennen en dat je wat in te brengen hebt. Gezag moet je verwerven. Je hebt toch samen de opdracht om goed onderzoek neer te zetten.’

 

Maar wat goed onderzoek is, daar heeft de academische wereld zo zijn mening over.

Schipper-van Veldhoven: ‘We staan voor praktijkgericht onderzoek, waar het onderwijs en de beroepspraktijk iets aan hebben. Dat geldt ook voor het onderzoek van onze promovendi. Maar wat zegt systeem? Promoveren kun je alleen aan de universiteit. En daar zeggen ze: promoveren moet volgens de regels van het academisch onderzoek. We moeten onze promovendi dus toevertrouwen aan hoogleraren die veel minder van praktijkgericht onderzoek weten dan wij. Wanneer je afspraken wilt maken, is de eerste vraag: wat gaat de publicatielijst worden? Gelukkig hanteren hogescholen een veel bredere definitie van resultaten, en wordt in onze prestatie indicatoren veel meer rekening gehouden met: wat heeft de praktijk eraan? Maar onderzoek aan de universiteit is momenteel eenzijdig gericht op publiceren in internationale tijdschriften. Hoogleraren en universiteiten bewaken hun promotierecht angstvallig. Ook hogescholen zouden het promotierecht moeten krijgen.’

Pfeifer: ‘Daar komt verandering in. Gepromoveerden kunnen straks als promotors optreden.’

Mulder: ‘Dat zal een hele vooruitgang zijn. Een grote boost voor de kwaliteit van het praktijkgericht onderzoek. Met eigen promovendi kunnen we het onderzoek aan de hogeschool veel meer smoel geven.’

 

En dan moet je die onderzoekslijn, of dat promotieonderzoek wél kunnen verankeren in het onderwijs .De studenten moeten er ook wat aan hebben.

Schipper-van Veldhoven: ‘Of studenten profiteren van het onderzoek, is afhankelijk van de docenten. Je moet studenten betrekken bij lopend onderzoek, ze daarin een nuttige rol geven en zo samen verder werken aan de groei van kennis. Dat zou voor iedereen het beste zijn. Maar zo is ons onderwijs (nog) niet georganiseerd. Docenten en studenten kiezen veelal zélf het onderwerp voor onderzoek.’

 

Wat je zou willen is dat de lectoren op dát moment een dikke vinger in de pap hebben.

Mulder: ‘Bij ons gaat Erik Renkema eind dit jaar promoveren. Om nu ervoor te zorgen dat de expertise die hij heeft opgebouwd niet voor Windesheim verloren gaat, gaat hij met externe gelden kenniswerkplaats opzetten voor de opleidingen theologie, pabo, lvo. Die gaat vragen vergaren uit de praktijk, en deze in samenwerking met de docenten indelen in bijvoorbeeld drie thema’s voor scripties. Op die manier kun je zwaarte én continuïteit opbouwen. Je kunt het onderzoek richten, je zegt: dit zijn onze afspraken met het werkveld; schrijf je maar ergens voor in. Dáár moeten we naartoe. Daar moeten we de docenten voor winnen. Dat levert beter onderzoek, betere scripties en voor de studenten: betere begeleiding.’

Pfeifer: ‘Daarbij kan weer een ander probleem ontstaan. Als hoofddocent sociale veiligheid,  wil ik niet dat studenten elke keer weer ‘pesten’ gaan onderzoeken. Veel studenten hebben hier in het verleden onderzoek naar gedaan. Ik stel dan voor om voort te borduren op de onderzoeken die we al hebben gedaan. Laat ons naar een nieuw perspectief op dit onderwerp zoeken. Maar dan zou het wél goed zijn als de studenten  dezelfde methodologische instrumenten gebruiken, zodat je resultaten kunt vergelijken. Dat betekent dat ze moeten samenwerken. En dan komt de Examencommissie, die zegt: pas op, we moeten van elke student individueel kunnen vaststellen wat hij of zij gedaan heeft. De angst voor problemen bij de  accreditatie blijkt ons te verlammen. De NVAO baseert zich op de Dublin-criteria, en die zijn typisch bedacht door academische wetenschappers. Wij weten toch beter te formuleren wat een HBO bachelorniveau is. Hierin zijn wij toch de experts. Het moet mogelijk zijn om gezamenlijk af te studeren.’

Schipper-Van Veldhoven: ‘We mogen geen “universiteitje spelen” maar we worden er op veel momenten toe gedwongen.’

Mulder: ‘Dat zie je ook bij de verslagen, die moeten zo “academisch” mogelijk zijn. Terwijl ik denk: als twee studenten gezamenlijk een mooi product maken, dan is dat al heel wat. We moeten onszelf niet rijk rekenen. Niet elke student heeft aanleg voor onderzoek. Een onderzoekende houding, dat is wat je ze wilt meegeven.’

 

En kun je voor je hogeschool-onderzoek wel voldoende geld vinden? Dat gevecht is niet mals…

Mulder: ‘Men heeft geen affiniteit met actie-onderzoek, en geesteswetenschappelijk onderzoek ligt sowieso heel lastig. Daardoor ben je als lector enorm veel tijd kwijt aan het schrijven van subsidieaanvragen….’

Schipper-Van Veldhoven: ‘…die dan eerst ook nog door het systeem van Windesheim goedgekeurd moeten worden, omdat de hogeschool graag goed wil scoren in de toekenning van subsidies.’

Mulder: ‘Dat begrijp ik wel. Als je als hogeschool een heleboel verzoeken indient, concurreer je met jezelf. Maar de kans op succes blijft klein. Terwijl het opstellen van een enkel verzoek maanden werk is. Dat kost veel tijd en geld. Eigenlijk is het systeem waanzin. Is het weggegooid geld.’

 

André Mulder is lector verbonden aan het hogeschoolbrede lectoraat theologie en levensbeschouwing.

Birgit Pfeifer is hoofddocent sociale veiligheid bij domein bewegen & educatie. Ze begeleidt o.a. studenten tijdens hun afstudeeronderzoek.

Nicolette Schipper-van Veldhoven is lector sportpedagogiek, met als onderzoeksopdracht: ’naar een veilig sportklimaat’.

 

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *